
Jurisprudentie
BG0956
Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6043 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6043 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking volledige WAO-uitkering. Medische informatie. Niet is gebleken dat betrokkene niet in staat kon worden geacht de aan de grondslag gelegde functies te vervullen.
Uitspraak
06/6043 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2006, 06/596 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.L.J. Schilt-Thissen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Voor appellante is verschenen mr. Schilt-Thissen, voor het Uwv A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 13 september 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 9 november 2005 ingetrokken onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum minder dan 15% zal zijn. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 13 januari 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman van 15 december 2005 en geoordeeld dat er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 juli 2005. De rechtbank heeft op basis hiervan geoordeeld dat de in de bezwaarfase aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor haar geschikt te achten zijn. Het beroep is dientengevolge ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep de grief herhaald dat er ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren en dat er ten onrechte is voorbijgegaan aan haar nek-, schouder- en fibromyalgieklachten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat reeds in beroep is aangevoerd.
4.3. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne. De Raad voegt hier aan toe dat de door appellante in hoger beroep overgelegde – ongedateerde – informatie van revalidatiearts W. Beuving in beschouwing is genomen door de bezwaarverzekeringsarts. Met betrekking tot de door appellante aangevoerde grief dat zij lijdt aan baarmoederhalskanker en dat zij deze aandoening reeds in juli 2005 onder de leden had, onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Deze stelt in zijn rapportage van 26 maart 2008 dat uit het overzicht van de ontvangen informatie van de specialisten en de huisarts tot de datum in geding niet blijkt van klachten passend bij baarmoederhalskanker en dat een en ander evenmin blijkt uit het (aanvullende) bezwaarschrift en de gegevens van de hoorzitting.
4.4. Het is de Raad, uitgaande van de op 20 juli 2005 vastgestelde FML, niet kunnen blijken dat appellante op de datum in geding, 9 november 2005, niet in staat kon worden geacht de aan de grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad overweegt in dit verband dat in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 en 5 januari 2006 reeds afdoende is gemotiveerd waarom die functies voor appellante geschikt te achten zijn. In reactie op het beroepschrift van appellante heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 23 maart 2006 een en ander nog toegelicht. In hoger beroep zijn geen gronden aangevoerd die daar een ander licht op zouden kunnen werpen.
4.5. Ter zitting is nog aan de orde geweest het – ter zitting ingenomen – standpunt van het Uwv dat appellante per de datum in geschil geschikt was voor haar zogenoemde maatmanarbeid. Voor zover dat er in het licht van het vorenstaande nog toe zou kunnen doen, merkt de Raad op dat een zodanig standpunt niet duidelijk in het primaire besluit is neergelegd, terwijl het bestreden besluit uitdrukkelijk is gebaseerd op de geschiktheid voor andere functies dan die maatmanfunctie.
5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en bijgevolg de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) W.R. de Vries.